Pubers roekeloos en onvoorspelbaar? Soms, inderdaad. Maar door jarenlang onderzoek is hoogleraar Eveline Crone vooral veel positieve kanten aan jongeren gaan zien.
Dit artikel verscheen eerder dit jaar in maandblad KIJK
Afbeelding: Eric Wienke, via Flickr
“Ik ben dol op de prefrontale cortex, het is het meest fantastische hersengebied dat er bestaat.” Als je iemand vol enthousiasme hoort vertellen over haar lievelingshersengebied, weet je dat je een neurowetenschapper in hart en nieren tegenover je hebt. Hoogleraar Eveline Crone bestudeert het hersengebied in kwestie al zo’n vijftien jaar, en het blijft haar fascineren. “Waarom? Dit gebied stelt ons in staat om over onszelf na te denken in het heden, verleden en de toekomst. Dat vind ik magisch.” Aan mensen met beschadigingen in dat hersengebied merk je in eerste instantie niets geks, vertelt ze. “Ze kunnen gewoon lopen, praten en gesprekken voeren. Maar ze hebben grote moeite om intenties van andere mensen te begrijpen, een planning te maken of zich aan hun planning te houden. We hebben de prefrontale cortex dus niet nodig voor primaire levensbehoeften, maar het maakt ons wel heel menselijk.”
Crone vertelt erover in de knusse zolderbibliotheek van het NIAS, Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences. Om de hoek struinen luidruchtige toeristen de wallen af, maar daar merk je in het statige NIAS-pand niets van. Dit is een oase van rust voor wetenschappers, schrijvers en journalisten die vijf of tien maanden ‘in residentie’ werken, om even uit de werkdrukte van alledag te stappen en zich volledig te storten op één thema. Voor Crone – normaalgesproken werkzaam aan de Erasmus Universiteit Rotterdam – is dat thema nieuwsgierigheid, en hoe die eigenschap verandert tijdens de levensfase waar ze als wetenschapper op focust: de puberteit. Haar geliefde prefrontale cortex speelt er een rol in, daar is ze van overtuigd. Maar hoe, dat is een puzzel die ze nog moet leggen. “Ik zit hier vijf maanden om een theorie uit te denken, ik heb geen antwoorden.”
“Wetenschappers zagen emoties vroeger als ruis”
Crone geldt in Nederland als dé autoriteit op het gebied van het puberbrein, iets wat ze zelf als puber niet had kunnen bedenken. Ze was geen enorme studiebol, vertelt ze. “Wetenschapper worden, dat was niet iets wat ik voor me zag. Ik was vooral bezig met de wereld ontdekken.” De studie psychologie was een vrij willekeurige keuze, ze keek er vooral naar uit om ervoor naar Amsterdam te gaan. “Maar ik heb geluk gehad, want vanaf dag één vond ik de opleiding helemaal geweldig. En toen begon ik hoge cijfers te halen, omdat ik die boeken echt wilde lezen.” Nadat ze was afgestudeerd in de richting ontwikkelingspsychologie zag ze zichzelf nog steeds niet als wetenschapper, maar onderzoek intrigeerde haar wel. Dus ging ze het toch maar proberen, om nooit meer uit de academische wereld weg te gaan.
“Toen ik begon, wilde ik onderzoeken hoe volwassenen beslissingen maken. Hoe kies je bijvoorbeeld een politieke partij? Of hoe beslis je of je tijd aan vrienden en familie wilt besteden? Ik was benieuwd naar zowel alledaagse als ideologische keuzes. Al snel kwam ik erachter dat als je volwassenen wilt begrijpen, je het pad ernaartoe moet begrijpen: de adolescentie. In die fase ga je de wereld ontdekken, nieuwe vriendschappen sluiten en je eigen gedachten vormen over wat je belangrijk vindt.” Die vormende periode bepaalt mede hoe we als volwassene keuzes maken, besefte Crone, dus ging ze zich daar volledig op storten.
In die periode, begin deze eeuw, was er nog bar weinig onderzoek gedaan naar het puberbrein. “Sindsdien is er veel veranderd”, vertelt ze. In de jaren tachtig vergeleken psychologen ons brein vaak met een computer, vooral als het over cognitieve denktaken ging. Een moeilijke klus plannen en uitvoeren? De hersenen bepalen netjes de stappen en welke informatie we nodig hebben. Een belangrijke beslissing nemen? Dat doen we door alle informatie en scenario’s te wegen, zoals een computermodel een berekening zou doen. Het klinkt ons nu misschien gek in de oren, maar veel onderzoekers zagen denken als een rationeel proces waar emoties los van stonden. Crone: “Alles wat met emoties te maken had, zagen ze als ruis op de lijn.” Denk- en beslissingstaken probeerden ze in experimenten los te trekken van emoties. Pubers, met hun gierende hormonen en onvoorspelbare emoties, waren dus extra vervelende proefpersonen. Daar begonnen ze niet eens aan.
Dat veranderde met de komst van de hersenscanners, waardoor wetenschappers in het brein konden meekijken tijdens experimenten. Daardoor gingen ze emoties beter begrijpen en meer waarderen, vertelt Crone. Het werd meer dan ‘ruis’ in de data.
“Niet alle jongeren zoeken risico’s op”
Eén van de ontdekkingen was dat de hersenen niet ‘af’ zijn rond ons twaalfde jaar, zoals eerder gedacht. De prefrontale cortex, die helpt bij rationeel denken en emoties in toom houden, rijpt zelfs nog door tot begin twintig. Tegelijkertijd zitten er ‘emotionele kernen’ in ons brein die bij adolescenten overactief worden, ontdekte Crone in eigen onderzoek. Een van die kernen is een gebiedje diep in het brein genaamd het ventraal striatum, dat aanslaat op beloning en daarom ook wel het ‘pleziercentrum’ wordt genoemd. Bij jongeren reageert dit pleziercentrum sterker dan bij jonge kinderen of volwassenen, of het nu gaat om geld winnen of sociale beloningen als likes op een Instagram-post.
Het was een belangrijke bevinding, die aantoonde dat het puberbrein in disbalans is: het rationele, controlerende deel werkt nog niet op volle kracht, terwijl de emotionele delen overuren draaien. Het ene moment voert het rationele deel de boventoon, het andere moment kunnen de emoties het overnemen.
Dat is niet per se negatief, benadrukt Crone. In het begin linkte ze de vondst van die overactieve emotionele kernen vooral aan risicogedrag als alcohol- en drugsgebruik. “Daar vond ik wel wat bewijs voor, maar tegelijkertijd zag ik: sommige jongeren zoeken veel risico’s op, terwijl veel anderen dat niet doen.” Dus keek ze nog eens goed naar dat ventraal striatum en ontdekte dat het ook actief wordt wanneer we iets goeds doen voor een ander, of tijdens fijne samenwerkingen. Er kan dus ook positief ‘risicogedrag’ uit voortkomen, stelt Crone. Durven opkomen voor een klasgenoot die buitengesloten wordt, bijvoorbeeld. Of heel idealistisch ergens in worden, zoals het klimaat. “Het kan een drive geven die voor een jongere puurder is dan voor volwassenen.”
Wie is… Eveline Crone?
Eveline Crone (1975) studeerde ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde in 2003 aan diezelfde universiteit.
In 2008 verscheen haar boek ‘Het puberende brein’, dat enthousiast werd ontvangen door docenten, ouders én pubers zelf. Tien jaar later publiceerde ze een vernieuwde editie.
Ze werd in 2009 benoemd tot Hoogleraar Neurocognitieve ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Leiden.
In 2017 ontving ze de Spinozapremie, één van de belangrijkste wetenschappelijke onderscheidingen in Nederland, jaarlijks uitgereikt door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
In 2020 kreeg ze aan de Erasmus Universiteit Rotterdam de titel Hoogleraar Ontwikkelingsneurowetenschap in de Maatschappij. Sindsdien werkt ze voornamelijk in Rotterdam, maar is ook nog verbonden aan de Universiteit Leiden.
Ze geeft momenteel leiding aan het onderzoeksproject Growing Up Together in Society (GUTS), een landelijke zoektocht naar de vraag hoe jongeren succesvol kunnen opgroeien. GUTS ontving in 2022 vanuit de overheid een ‘zwaartekracht-subsidie’ van 22 miljoen euro.
“Pubers zijn nieuwsgieriger naar andere mensen”
Crone breekt in de media en in gesprekken met ouders, docenten en jongeren vaak een lans voor een positieve kijk op pubers. “Dat doe ik echt op basis van de data uit onderzoek.” Ook als het gaat om het thema nieuwsgierigheid ziet ze interessante, positieve veranderingen tijdens de puberteit.
Kinderen in basisschoolleeftijd hebben een sterke drang om dingen te begrijpen. Dat merkt Crone zelf ook tijdens gastlessen die ze weleens geeft op scholen. “Achtjarigen stellen zoveel vragen, dat gaat alle kanten op. Dan krijg ik als hersenonderzoeker ineens de vraag hoe het heelal is ontstaan.”
Tijdens de adolescentie verandert de focus, volgens Crone. “Jongeren raken minder geïnteresseerd in hoe dingen werken, maar meer in andere mensen en ideeën in de samenleving.” Pubers kunnen tussen 14 en 16 jaar ineens ‘wakker’ worden en zich afvragen in welke wereld ze leven, wat zij daarvan vinden en hoe het beter kan. “Daar zijn jongere kinderen meestal nog niet zo mee bezig.”
De motivatie om nieuwe dingen te leren in de schoolbankjes zakt dus een beetje weg, terwijl een kritische houding toeneemt. “Mensen herkennen dat niet altijd meer als nieuwsgierigheid, en vinden het misschien zelfs een beetje irritant. Want pubers kunnen ineens vragen: waarom doen we het zo?” Als ouder beland je dan aan de eettafel bijvoorbeeld ineens met klimaatbewuste tieners in discussies over de jaarlijkse vliegvakantie.
Bij volwassenen verandert nieuwsgierigheid opnieuw, we gaan onderscheid maken tussen vormen van nieuwsgierigheid die we goed en verkeerd vinden. “We vinden het fijn als iemand alle kranten leest, maar niet als een buurvrouw telkens wil weten waar we heen gaan.” Crone denkt dat tieners dat onderscheid nog niet zo sterk maken, dus daar zit voor haar een interessante onderzoeksvraag: wanneer ontstaan normen over goede en slechte nieuwsgierigheid?
“Ik hoef geen oplossing te vinden, ik wil het begrijpen”
Iets anders dat haar enorm boeit is hoe tijdens de puberteit het ‘wij-zij’-denken ontstaat, of zoals psychologen zeggen: de ‘in-group’ versus de ‘out-group’. Want pubers worden wel nieuwsgieriger naar andere mensen, maar niet per se naar mensen die ze niet tot hun groep rekenen. Onderzoekers hebben allerlei experimenten gedaan waarin ze kinderen snoep of geld laten verdelen onder vrienden, klasgenoten of onbekenden. Crone: “Tienjarigen delen best gelijk, mensen die dicht bij hen staan krijgen evenveel als mensen die verder van hen afstaan. Kinderen hebben geleerd dat je eerlijk moet delen en houden zich daar op die leeftijd nog vrij strikt aan.” In de puberteit komt daarin een omslag, jongeren hebben de neiging om hun vrienden meer toe te bedelen. Onderzoekers zien dat als een aanwijzing dat jongeren onderscheid gaan maken in wie ze tegenover zich hebben. Het klinkt tegenstrijdig dat tegelijkertijd meer nieuwsgierigheid naar mensen en ideeën in de wereld ontstaat, maar dat is een puzzel die Crone nog hoopt te kraken.
Uiteindelijk hoopt ze hierdoor meer te leren over hoe volwassenen beter kunnen samenleven en -werken, iets dat ze zich al sinds haar beginjaren als onderzoeker afvraagt. “We leven in een maatschappij met veel polarisatie, waarin sommigen zich afkeren van groepen die ze niet kennen. Tegelijkertijd is het meer dan ooit nodig dat we samenwerken om globale problemen als de klimaatcrisis en wereldwijde migratie op te lossen. Daarvoor moet je je kunnen inleven in andermans belangen.” Minder ‘wij-zij’-denken dus, meer nieuwsgierigheid naar anderen. Daarom is Crone benieuwd hoe het wij-zij-denken op weg naar volwassenheid ontstaat. “Niet dat ik de problemen in de wereld wil verhelpen, ik hoef geen ultieme oplossing te vinden. Ik wil het gewoon begrijpen. En als je iets begrijpt, geef je vaak weer bouwstenen aan anderen om er iets mee te doen, zoals docenten en scholen.”
“Jongeren moeten alle kansen krijgen”
Als haar residentie bij het NIAS erop zit, gaat Crone weer volle bak aan de slag aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar ze in 2020 hoogleraar werd. Crone werkte daarvoor jarenlang in Leiden, maar kreeg behoefte een meer diverse groep jongeren te onderzoeken. Rotterdam, met meer dan 200 nationaliteiten, was daarvoor de uitgelezen plek. Ook zijn de verschillen tussen hoe jongeren opgroeien groter dan in Leiden, vertelt Crone. “In Rotterdam is meer armoede, en relatief veel mensen zijn geraakt door de toeslagenaffaire. Met zulke situaties word ik als wetenschapper nu meer geconfronteerd, waardoor ik ga nadenken wat het met jongeren doet als ze daarin opgroeien.” Hoeveel vertrouwen heeft een puber bijvoorbeeld in instanties of andere mensen als hij opgroeit in een gezin dat slachtoffer is van de toeslagenaffaire? En wat doet armoede met iemands kans op succes in het leven?
Crone begon vlak voor de pandemie in Rotterdam, waardoor allerlei mooie plannen van haar onderzoeksgroep direct stil kwamen te liggen. Wat ze nog wel konden onderzoeken, en waar ze toen volledig op inzetten, was mentale gezondheid. Veel jongeren hadden het zwaar tijdens de coronacrisis, dat is een boodschap die we tegenwoordig vaak in het nieuws horen. Ze kregen meer last van problemen als depressie en stress, blijkt uit allerlei statistieken en enquêtes. Dat zagen Crone en haar collega’s ook in hun data, zeker onder jongeren in moeilijke thuissituaties. “Maar we ontdekten ook dat jongeren elkaar en hun familie meer gingen helpen gaandeweg de pandemie. Dat is een effect van die periode dat heel erg onderbelicht blijft.”
Uit hun vragenlijstonderzoek valt niet te zeggen of die stijging ontstond doordat de pandemie zelf iets in jongeren aanwakkerde, of doordat mensen om hen heen harder steun nodig hadden in die periode. “Maar onze bevindingen geven sowieso aan dat het een misverstand is dat jongeren alleen met zichzelf bezig zijn, en niet met mensen om hen heen.”
Inmiddels leidt Crone een groot landelijk project genaamd ‘Growing up Together in Society’ (GUTS), waarin zeven universiteiten zich buigen over de vraag hoe jongeren succesvol kunnen opgroeien. Crone vindt het belangrijk dat de jeugd de beste kansen krijgt in het leven. Omdat zij de volwassenen van morgen zijn, maar ook omdat de hoogleraar zich inmiddels sterk verbonden voelt met die doelgroep. “Ik vind het een voorrecht om mee te denken over wat jonge mensen nodig hebben om hun weg te vinden in de samenleving.”
Doneren
Dit artikel kon je gratis lezen via mijn website. Waardeer je het en wil je dat laten blijken? Je kunt mijn journalistieke werk steunen met een donatie.